Wie zaait zal oogsten

“Zonder Werken Niets”, “Wie Zaait Zal Oogsten” de tuinverenigingen die ik bezocht spiegelden in hun namen de arbeidsethiek van de naoorlogse jaren. Informerend bij kantines naar beschikbare tuinen, groeide de twijfel. De verenigingen eisten corveediensten, bingo in de kantine; ellenlange reglementen met geboden en verboden. Ik had de droom van een eigen tuin al bijna laten varen, tot ik, al wandelend langs het Spaarne, de stem van Maria hoorde. Onmiskenbaar. Verrast bleef ik staan. Maria, de vrouw die ik kende van de ‘dorpspomp’. De winkel van een gezamenlijke vriend waar schilderijen werden opgepoetst en ingelijst. Op zaterdagmiddag was zijn zaak een verzamelplek waar gul geschonken werd en persoonlijke problemen uitgediept. Maria, die mij belde om te vertellen dat haar oude buurvrouw, mijn ex-partner, zelfmoord had gepleegd. Met pillen in de winter de plomp in gedoken. Maria zette deze daad als lafhartig weg, veroordeelde haar als een zwak poppetje dat niets kon hebben. Hierna had ik het contact met Maria laten verwateren, het was zeker vijf jaar geleden dat ik haar voor het laatst had gezien. We raakten opnieuw aan de praat. De tuin naast haar was te koop, verwaarloosd en daardoor betaalbaar, maar belangrijker geen onkruidcommissie of corveediensten in de kantine. Een buurtschap van vrije tuinders en daar werd ik er één van.

Aanvankelijk hield ik Maria op afstand. Haar stellige uitspraken schrikten mij af. Seizoen na seizoen tuinierden wij naast elkaar, zij wiedde in haar Engelse cottage tuin en ik bedwong mijn kleine oerwoud met zaag en bijl. Soms pauzeerden wij onder de abrikozenboom, en spraken over de Boeddha en dat de meditatie ons rust en inzicht bracht. Hoe reïncarnatie eruit zou kunnen zien, over vorm en leegte, wat we wilden planten. Zij etste het in haar keramiek, en de volgende dag hing er een foto op mijn schuurtje (vorm is leegte, leegte is vorm). Ik mocht haar toilet gebruiken, water pakken voor een kop thee, stroom gebruiken. In haar vrijgevigheid was zij zo net zo volledig als in haar afkeer van zwakte. We klaagden en lachten over de onbeheersbare overgang; de frustratie, huilbuien, de zweetaanvallen waar geen kruid tegen gewassen is. Herkenning en respect zorgden voor een vernieuwd contact. Kromgebogen aan het einde van de dag, een laatste stronk uitgravend, keek ik uit naar het moment dat ik haar stem hoorde. “Hé meissie, nog bezig? Tijd voor een sigaretje” Haar hese, lage stem en stijlvolle voorkomen deden mij altijd glimlachen

Vorig jaar werd bij haar de diagnose kanker gesteld. Na onderzoeken en dagen van hoop, werd duidelijk dat het om de terminale soort ging. Voor haar geen experimentele behandelingen, chemokuren met sprankjes hoop, geen eindeloze polonaise van artsen en genezers met beloftes van een langer leven. Drie maanden was de voorspelling en dat was goed. Volledige acceptatie van de eindigheid van haar bestaan, elke dag leven in het nu. Dat was de weg die zij bewandelde. Genieten, huilen, afscheid nemen, feesten. Het verval ging snel. De wandeling van 5 minuten naar haar tuin, kon zij niet langer zonder steun afleggen. Het Bourgondisch genieten gaf haar meer pijn dan genot. Het gezelschap om haar heen werd kleiner, intiemer. Haar man, haar zoon, haar kleinkinderen en enkele goede vrienden. Zo af en toe zocht ik haar op. Met de eerste rabarbermoes uit mijn tuin, met een boeddhistisch boek over sterven. Wij rookten en praatten, tot zij te moe werd. Het werd stiller, om haar heen.
Op een ochtend kreeg ik een bericht van haar man, Maria was overleden. De voorspelde drie maanden, waren in anderhalve maand verbruikt.
Enkele dagen later vertelde hij mij het verhaal van haar sterven. Zij wilde op eigen kracht sterven tot de pijn te veelomvattend werd. De arts die de morfine niet wilde toedienen want ze had zelf aangegeven zonder medicatie te willen sterven. De vloeken waarmee ze hem op andere gedachten bracht. De belofte aan haar man; “ ik kom nog één keer terug”. De worsteling, krampen, pijn en gerochel, het vertrokken gezicht en haar laatste adem. Haar grimas van gestolde doodstrijd een etmaal lang geëtst op haar gezicht.
Daarna de vormgeving van haar belofte; het dodenmasker getransformeerd door een lichte glimlach.